Meerjarenbegroting 2019-2022

Financieel meerjarenbeeld

Toelichting ontwikkelingen Financieel meerjarenbeeld

Uitgangspunt bij onze planning & control-instrumenten is dat wij steeds het verloop van de begroting schetsen. Dit betekent dat u steeds aansluiting ziet bij het vorige door u vastgestelde P&C-instrument. In dit geval is dus de 2e Voortgangsrapportage 2018 het vertrekpunt voor de financiële overzichten.

De beginstand voor deze begroting ziet er als volgt uit:

Ontwikkelingen meerjarenbegroting

In deze meerjarenbegroting zijn diverse financiële ontwikkelingen opgenomen die het financieel meerjarenbeeld beïnvloeden. Op hoofdlijnen ziet het financieel meerjarenbeeld er na verwerking van deze ontwikkelingen als volgt uit:

Toelichting ontwikkelingen meerjarenbegroting
Op basis van autonome ontwikkelingen, actualisatie van bestaand beleid en nieuw beleid wijzigt het meerjarenbeeld. Dit wordt vooral veroorzaakt door de volgende ontwikkelingen:

De verschillende onderdelen lichten wij hierna toe.

Toelichting ontwikkelingen

  1. Bijdrage exploitatie GR SDL / RSD
    In juli jl. is de gewijzigde begroting 2018 en de meerjarenbegroting 2019-2022 van de SDL/RSD door het AB vastgesteld. De financiële gevolgen voor 2019-2022 zijn verwerkt in deze meerjarenbegroting. De hogere lasten worden veroorzaakt door loon- en prijsontwikkelingen, een hoger aandeelpercentage van de toegerekende exploitatiekosten, toename van de formatie en een correctie i.v.m. een foutieve raming van de salariskosten in de vastgestelde begroting 2018
  1. Nieuwe opdracht RSD / Businesscase
    In de raadsvergadering van 4 juli 2018 is ingestemd met de 'Nieuwe opdracht RSD/Businesscase RSD'. De financiële effecten zijn verwerkt in de meerjarenbegroting 2019-2022.

Toelichting ontwikkelingen

  1. Aframen bijdrage stortplaats Doesburgseweg (Zweekhorst)
    In de begroting is structureel een bijdrage geraamd van € 260.000 voor de stortplaats aan de Doesburgseweg. Deze vergoeding wordt betwist door Mineralz-Zweekhorst B.V. Het standpunt dat de vergoedingen terecht worden opgelegd is onveranderd. Op basis van verslaggeving en het voorzichtigheidsbeginsel zullen wij deze vergoeding niet meer opnemen in de begroting.
  1. Formatie uitbreiding voor geharmoniseerd toezicht- en handhavingsbeleid
    In oktober heeft u het geharmoniseerde toezicht- en handhavingsbeleid vastgesteld. De financiële consequenties zijn nu meegenomen in de begroting 2019-2022.

Toelichting ontwikkelingen

  1. Salarislasten 2019
    De salarislasten worden per afdeling geraamd volgens de vastgestelde formatie. In de kadernota hebben wij gerekend met 1,5% loonontwikkeling. In de begroting 2019 houden wij 2,5% aan, conform de gemiddelde CAO loonontwikkeling bij de sector overheid volgens het CBS. In de Macro Economische Verkenningen MEV (september 2017) wordt voor de collectieve sector rekening gehouden met een loonkostenstijging in 2018 van 2,7%.

Toelichting ontwikkelingen

  1. Aanpassing Algemene uitkering aan mei-circulaire 2018
    De mei-circulaire 2018 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft gevolgen voor de Algemene uitkering uit het gemeentefonds. Een toelichting is hierna opgenomen.
  2. Actualisatie kapitaallasten
    De kapitaallasten zijn op basis van uitgestelde investeringen, nieuwe afschrijvingstermijnen en wijziging BBV geactualiseerd. Zie voor een nadere toelichting het hoofdstuk Financiën, onderdeel "Kaders en uitgangspunten".

Algemene uitkering uit het gemeentefonds
De belangrijkste inkomstenbron voor de gemeente is de Algemene uitkering uit het gemeentefonds. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) verstrekt op meerdere momenten in het jaar informatie over de hoogte van deze uitkering. De ramingen in de 2e Voortgangsrapportage 2018 en de begroting 2019 – 2022 is gebaseerd op een circulaire van de minister d.d. 31 mei 2018. De hoogte van de Algemene uitkering wordt voor een belangrijk deel bepaald door de hoogte van de rijksuitgaven. Door een bepaalde systematiek (de zgn. ‘trap-op-trap-af’) hebben wijzigingen binnen de rijksuitgaven direct invloed op de hoogte van het gemeentefonds en daarmee op de omvang van de uitkering aan de afzonderlijke gemeenten. Deze toe- of afname wordt het ‘accres’ genoemd.

Overheveling uitkering sociaal domein
Vanaf 2015 ontvingen de gemeenten afzonderlijke uitkeringen met betrekking tot de Wet  maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de jeugdhulp en participatie. In het Regeerakkoord van het huidige kabinet is opgenomen dat het grootste deel van deze uitkeringen sociaal domein met ingang van 2019 opgaat in de Algemene uitkering. Deze overheveling vindt budgettair neutraal plaats; dat wil zeggen: iedere gemeente ontvangt binnen de Algemene uitkering het bedrag waarmee zij op basis van eerdere informatie rekening kon houden. Mochten er door de gewijzigde systematiek toch verschillen ontstaan, dan wordt dit gecompenseerd door een zgn. suppletie-uitkering. Dit betekent echter dat het bedrag dat de gemeente van het Rijk ontvangt voor het sociaal domein vanaf 2019 deel uitmaakt van de ‘trap-op-trap-af’-systematiek en daardoor niet meer afzonderlijk traceerbaar zal zijn.

Plafond BTW-compensatiefonds
Naast het gemeentefonds, waaruit de Algemene uitkering wordt betaald, bestaat er ook het BTW-compensatiefonds (BCF). Gemeenten kunnen hieruit de door hen betaalde BTW terugvragen, overeenkomstig de regeling die voor private ondernemingen geldt.Net als het gemeentefonds kent het BCF een in de rijksbegroting vastgesteld bedrag, dat wordt gemuteerd door middel van het accres. Als gemeenten in enig jaar minder BTW terugvragen dan het vastgestelde bedrag, dan wordt het restant toegevoegd aan het gemeentefonds en naar verhouding aan de afzonderlijke gemeenten uitgekeerd.
Tot vorig jaar was het gebruikelijk dat in de circulaires van het ministerie vooraf rekening werd gehouden met het verwachte overschot (of tekort) binnen het BCF. Met ingang van de laatst verschenen circulaire is deze methode gewijzigd en vindt de verrekening pas aan het eind van het jaar plaats. Hiermee wordt enerzijds voorkomen dat gemeenten achteraf moeten terugbetalen; anderzijds betekent het wel dat aan het eind van het jaar nog een (mogelijk forse) correctie op de Algemene uitkering plaatsvindt.
Overigens blijft de circulaire van het ministerie wel de informatie bieden die gemeenten in staat stelt om zelf in hun raming rekening te houden met de door het Rijk te verwachten overschot (of tekort) binnen het BCF. De provincie kan hier in het kader van haar toezichthoudende taak ook mee instemmen. In de berekening van de Algemene uitkering in de nu voorliggende begroting 2019 – 2022 hebben wij dit niet toegepast.

Analyse van het verschil t.o.v. de Kadernota 2018–2022
De verschillen die optreden tussen de berekening van de Algemene uitkering (incl. bedragen betreffende het sociaal domein) ten behoeve van de Kadernota 2018 – 2022, op grond van de toenmalige maart-circulaire, en die ten behoeve van de nu voorliggende begroting worden hieronder toegelicht. Om een onoverzichtelijke cijferbrij te voorkomen wordt volstaan met een uitsplitsing voor de jaren 2019 en 2022.

2019

2022

2e VGR 2018

63.907

67.183

Begroting 2019–2022

 64.484

 66.701

Verschil

577

-482

Uitsplitsing van het verschil:

a. Accres

892

-435

b. Ontwikkeling uitkeringsbasis

-212

148

c. Hoeveelheidsverschillen

-25

-60

d. Schulden en armoede

-13

-72

e. Diverse kleine verschillen

       -65

      -63

Totaal

577

-482

Toelichting op het verschil
a. Accres.
De ontwikkelingen binnen het accres hebben zoals gebruikelijk meerdere oorzaken. Dit jaar treedt nog een aanvullend effect op, omdat de bedragen welke tot en met 2018 behoorden tot de uitkering sociaal domein nog niet waren aangepast aan het prijsniveau 2019. Om de gemeenten hiervoor te compenseren neemt de uitkering voor dat jaar toe. De inflatiecorrectie voor de overige onderdelen van de Algemene uitkering zat al wel structureel in de berekening, zoals die in onze Kadernota was opgenomen. Daarbij treedt een dalend effect op, omdat de raming voor de inflatie door het Centraal Planbureau lager is dan die eerder is gebruikt. Een derde effect wordt veroorzaakt door lagere rijksuitgaven als gevolg van het verminderen van de gaswinning in het Groningerveld.

b. Ontwikkeling uitkeringsbasis.
Het landelijk totaalbedrag van het gemeentefonds staat vast. Wanneer individuele gemeenten op grond van de voor hen geldende maatstaven een hogere uitkering ontvangen, wordt dit gecorrigeerd door een verlaging van de uitkeringsbasis. In de eerste jaren treedt een negatief effect op als gevolg van hoger geraamde landelijke aantallen bijstandsontvangers. Vanaf 2021 is de situatie omgekeerd.

c. Hoeveelheidsverschillen.
Ten opzichte van de berekening van de Algemene uitkering in de laatste Kadernota doet zich een aantal mutaties voor in de maatstaven, die voorheen werden gebruikt bij de berekening van de afzonderlijke uitkering sociaal domein. Hierdoor ontstaat een klein negatief effect.

d. Schulden en armoede.
Ter versterking van het gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid stelt het Rijk voor de jaren 2018 t/m 2020 aflopende bedragen ter beschikking voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede, in het bijzonder onder kinderen. Deze middelen zullen in onze gemeente zodanig worden ingezet dat een impuls kan worden gegeven aan de verbetering van de toegang tot en de effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening en de versterking van de lokale regie van het armoedebeleid. In de tabel wordt het aflopen van het jaarlijkse bedrag tot uitdrukking gebracht.